
Den Helder – Het Openbaar Ministerie (OM) Noord-Holland heeft besloten om het strafrechtelijk onderzoek naar een luchtvaartbedrijf met vestigingen in Den Helder en Emmer-Compascuum te beëindigen. De zaken tegen het bedrijf zelf, de eigenaar en een manager worden geseponeerd wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Eerder was de zaak tegen een andere medewerker al stopgezet, toen bleek dat er geen verdenking meer tegen haar bestond.
Het onderzoek naar het luchtvaartbedrijf werd uitgevoerd door de Dienst Infrastructuur en de luchtvaartpolitie van de Landelijke Eenheid. Aanleiding was informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Daaruit bleek dat het bedrijf mogelijk niet-gecertificeerde onderdelen gebruikte, of onderdelen waarvan de gebruiksduur was overschreden. Deze zouden bovendien zijn voorzien van vervalste certificaten. Ook werd gesignaleerd dat onderhoud niet altijd werd uitgevoerd door bevoegde monteurs en dat onderhoudsrapporten soms werden afgetekend zonder daadwerkelijke controle.
Op basis van deze vermoedens ontstond een strafrechtelijk onderzoek naar mogelijke valsheid in geschrifte, het uitvoeren van ondeugdelijk onderhoud en het toch in bedrijf houden van niet-luchtwaardige toestellen. De verdenkingen richtten zich met name op één specifieke helikopter.
De betreffende helikopter werd in beslag genomen voor technisch en administratief onderzoek. Een team van deskundigen van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) onderzocht de administratieve gegevens van het toestel. Anderhalve maand later werd het beslag opgeheven, omdat in de administratie geen aanknopingspunten werden gevonden voor verder technisch onderzoek. De informatie die het TCI had aangeleverd, bleek onvoldoende concreet; er werden geen specifieke onderdelen of situaties benoemd. De ILT heeft de helikopter vervolgens geïnspecteerd en geoordeeld dat deze weer veilig gebruikt kon worden.
Juridische beoordeling
Hoewel het NLR in haar rapport concludeerde dat de administratieve tekortkomingen dusdanig waren dat de helikopter volgens Europese regelgeving als niet-luchtwaardig moest worden beschouwd, bevatte dat oordeel belangrijke voorbehouden. Er was volgens het rapport ruimte voor uitleg en nadere duiding van bepaalde bevindingen.
De verdediging kreeg de gelegenheid om te reageren op het rapport. Die schriftelijke reactie leidde ertoe dat een deel van de bevindingen kwam te vervallen, een deel niet te beoordelen bleek, en een beperkt aantal bevindingen overeind bleef. Wat resteerde, was twijfel over de luchtwaardigheid van de helikopter tijdens twee vluchten eind 2022, gezien de Europese regels.
Om duidelijkheid te krijgen over de interpretatie van die regels, vroeg het OM advies aan de Europese luchtvaartorganisatie EASA. Die verwees de beoordeling terug naar de nationale toezichthouder ILT. Het OM probeerde deze stap te zetten, maar de rechter-commissaris wees dit verzoek af. Volgens de rechter-commissaris waren de inspecteurs van de ILT onvoldoende onafhankelijk, omdat zij in het verleden al betrokken waren bij het bedrijf. Het OM was het hiermee oneens, maar besloot – mede vanwege het tijdsverloop en het feit dat recente inspecties van de ILT geen nieuwe problemen aan het licht brachten – het oordeel te respecteren.
Geen vervolging
Uiteindelijk concludeert het OM dat zonder een definitieve uitleg van de Europese regelgeving, zoals die van de ILT had kunnen komen, onvoldoende zekerheid bestaat over de toepassing ervan in dit specifieke geval. Daardoor is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot vervolging over te gaan. Het strafrechtelijk onderzoek wordt daarom afgesloten zonder verdere vervolging van de betrokkenen.